Ga naar de hoofdcontent

Dit ‘spiegelproject’ volgt de ontwikkelingen in de instrumentale solomuziek van de 17e eeuw, in veel opzichten de bakermat voor de kamermuziek van de rijpe barok. De basis daarvoor ligt aan het eind van de 16e eeuw. Instrumentale muziek is dan nog vaak afhankelijk van de vocale: naast de canzona, te beschouwen als een instrumentale versie van het ‘vocale chanson’, vinden we dan versierde instrumentale bewerkingen van vooral populaire vocale muziek. De intavolaties doen een steeds grotere aanslag op de techniek van de spelers: de virtuoos komt in het blikveld. Aan het begin van de 17e eeuw staat de nieuwe instrumentale muziek stevig genoeg in haar schoenen om de banden met de vocale muziek te verbreken, er ontstaat een zelfstandig instrumentaal repertoire: de sonate, opgebouwd uit een aantal korte, naadloos in elkaar overgaande segmenten van contrasterend karakter. Componisten als Fresocbaldi, Fontana en Cima verrichten daarbij baanbrekend werk. Pas in de loop van de 17e eeuw worden die verschillende segmenten zelfstandige delen. Die ontwikkeling krijgt zijn bekroning in het oeuvre van Arcangelo Corelli (1653-1713) die, na talloze revisies van steeds maar dezelfde stukken uiteindelijk aan het eind van zijn leven een 72-tal composities publiceert en daarmee begrippen als solosonate, triosonate en concerto grosso voor de rest van de barok codificeert. Met een relatief klein oeuvre oefent hij een ongekend grote invloed uit op de muziek van de componisten na hem: onder andere die van Bach en vooral die van Händel.

Credits

muziek Giovanni Battista Spadi, Giovanni Paolo Cima, Biagio Marini, Girolamo Frescobaldi, Bartolomé de Selma, Antonius Galli, Andrea Falconiero, Arcangelo Corelli, Bartolomeo Montalbano, Tarquinio Merula, Giovanni Battista Fontana, Presenti, Giovanni Martino Cesare, Riggio blokfluit Frans Brüggen klavecimbel Gustav Leonhardt orgel Gustav Leonhardt violone Anthony Woodrow